De Schutterijen van Maastricht1374 tot 1580* In de middeleeuwen was er geen centrale macht die de veiligheid van de bevolking behartigde. De plaatselijke heer deed dit voor zijn eigen bezit en de daarop levende bewoners. De steden die in de latere middeleeuwen ontstonden zorgden voor hun eigen veiligheid. De stedelijke overheid legde daarom poorters en overige ingezetenen een dienstplicht op. In tijden van nood moesten zij zich bewapend verzamelen onder bevel van leiders, hoofdlieden of kapiteins, die door de magistraat werden aangesteld. De wettelijke dienstplicht betrof allereerst een nachtelijke waakdienst de zogenaamde schaarwaak of nachtwacht in de stad en op de wallen en begon na het sluiten van de poorten bij het invallen van de duisternis. Wanneer de stad met zijn stadsleger uittrok, de zogenaamde heervaart, waren de poorters verplicht mee te trekken. Zo'n heervaart was vaak bedoeld om na een mislukte belegering de afdruipende vijand te verjagen en schade toe te brengen. Voor de organisatie van de bewapening kregen de gilden, in Maastricht ambachten genoemd, wettelijke voorschriften. Een ambachtsman die meester wilde worden was verplicht over een behoorlijke wapenuitrusting te beschikken, een voet- of handboog, piek of zwaard, wapens die de poorters uit eigen middelen moesten aanschaffen. Het behoorde tot de plicht van de regerende meesters, gouverneurs, hier zorg voor te dragen. Het recht om wapens te dragen hadden poorters overigens alleen tijdens het verrichten van de weerbaarheidsdiensten en het oefenen hiervoor. Dit recht kwam verder alleen toe aan lieden van adel, magistraten en gouverneurs van ambachten. Al snel ontstond behoefte aan goed getrainde, professionele krachten en zo ontstonden er organisaties van weerbare mannen, georganiseerd in schietbroederschappen, die als afzonderlijk gilden werden erkend en door de overheid betaald. Hun belangrijkste taak in Maastricht was om de buiten de stadswallen gelegen molens, die de aandrijfkracht waren van de stedelijke economie, te bewaken en om samen met de ambachtsmeesters de poorten en wallen van de stad te verdedigen. Men werd voor minstens twee jaar lid en moest entreegeld betalen. Het bezit van het poorterschap van Maastricht was een eerste vereiste. Doordat de schutten voor hun eigen harnas en wapenrusting moesten zorgen en er nog al wat bijkomende kosten voor eigen rekening kwamen, waren het de meer welgestelde ambachtslieden die lid konden worden van een schutbroederschap of schutschap. De officieren waren leden van de stedelijke bestuurslaag. Zowel voor de schutten als voor de officieren was het zo een eer om tot de gewapende burgerwacht te behoren. Van waaklopen waren ze vrijgesteld, dat bleef een taak van de ambachten. De overheid zorgde voor de gelegenheid tot oefening in daarvoor aangelegde schiet- of schuttenhoven, in Maastricht cleven genaamd, naar de schietschijf die zij aan een muur vastkleefden, elders meest doelen geheten, en ook voor een vergaderlokaal de Leube waarbij de overheid verordonneerde dat er alleen in Maastricht gebrouwen bier mocht worden gedronken en om overmatig gebruik te ontmoedigen, dat niet met vaten of tonnen maar slechts in kannen gehaald mocht worden. De stedelijke overheid betaalde een vaste maar bescheiden soldij en zorgde voor een geregeld rantsoen aan wijn en gaf vrijstelling van een aantal belastingen. In tijden van paraatheid of oorlog werd de soldij verhoogd. (1) |
Alleen personen van legitieme geboorte en onbesproken gedrag werden tot de broederschappen toegelaten, overspel werd niet geduld, een ieder diende zelf voor de voorgeschreven uitrusting zorg te dragen en deel te nemen aan de schietoefeningen en de jaarlijkse schietwedstrijden. Dit kon een kostbare zaak worden want bij tweekampen kon men niet alleen zijn eer, maar ook zijn boog aan de winnaar verliezen. Aan het lidmaatschap waren ook maatschappelijke verplichtingen verbonden zoals meelopen in vol ornaat in de processies op de belangrijke feestdagen. Deelname aan de feestelijkheden bij het feest van de patroonheilige en aanwezig zijn tijdens de daaropvolgende gezamenlijke maaltijd. Wanneer men niet aan de maaltijd deelnam werd deze later met de rekening thuisbezorgd, ook als men buiten de stad verbleef, tenzij men daar een goede reden voor kon aangeven. |
||
Handboogschutter |
In Maastricht kreeg het ambacht van de voetboogschutten van Sint Joris op 23 januari 1374 als eerste haar Carte, zo heette de oprichtingsbrief. Dit gebeurde nadat alle leden de eed van trouw aan de stad hadden gezworen en zo als gezworen schutten in stadsdienst waren getreden. Hun leube lag op de maasbrug. De handboogschutten van Sint Sebastiaan kregen tijdens de Luikse oorlog in 1407-1408 als tweede schut hun Carte. Een op de tien in Wijck woonachtige mannen werd lid van dit schuttencorps. Hun cleve plaatsen zij aanvankelijk te Wijck maar in 1420 kregen zij hun schuthof achter het Sint Servaasklooster. Hun leube lag aanvankelijk ook op de brug, later kregen zijn een stenen huis achter het Servaasklooster. |
||
Voetboogschutter |
Van de voetboogschutten van Sint Anthonis is de oprichtingsdatum niet bekend, maar rond 1415 zijn zij waarschijnlijk in stadsdienst getreden want toen werden zij vrijgesteld van de algemene waak aan de stadspoorten en in 1423 kregen ook zij een eigen plaats voor een cleve achter het Sint Servaasklooster. De jonge voetboogschutten van het Sint Maartencorps, wier speciale taak het was de maasmolens te verdedigen, had vanaf 1468 een eigen schiethof te Wijck aan het rondeel van de walmuur tot aan Bloemendaal waar het met twee cleven oefenende en ook haar leube had, maar zij behoorden niet tot de gezworen schutten. Het vierde gezworen schuttencorps werd in 1511 het schutschap van Sint Hilarius toen dit kleine corps dat daarvoor uit boogschutters bestond met zijn allen overging op handvuurwapens en zo een busschut werd. Het mocht daarom zijn ledental tot honderd verhogen, terwijl dat van de overige schutschappen gelimiteerd bleef. Deze Bussenschieters werden in de hogere delen van de stad geplaatst en kregen van de stad een hoger soldij en ruimer wijnrantsoen en jaarlijks twee pond salpeter. Zij werden wel 'Kloveniers' genoemd. De klover is een soort musket.
Bus of Klover omstreeks 1390 Waar in de Noordelijke Nederlanden de schutten vaak tot het midden van de 18e eeuw hun dagelijkse kleding droegen werden in Maastricht al in 1442 de gezworen schutten, voor hun kledij voorzien van ieder 'vijff ellen doecks'. Om de twee jaar werden zij van nieuwe kleding voorzien die door de peymeester, een magistraat die de stadsfinanciën beheerde, centraal werd ingekocht, waarbij de snit van de kleding van de gouverneur van het betreffende schuttengilde voorbeeldig was voor het corps. Bij de oorlogshandelingen in het begin van de tachtigjarige oorlog riepen de Maastrichtenaren tegen de graven van Nassau die vanuit het Oosten binnenvielen de hulp in van de regering in Brussel. De stadsverdediging kwam daarop in handen van de hertog van Alva en de schutschappen werden ontbonden. De aanval van Willem van Oranje in de zomer van 1568 werd daarop door Alva succesvol afgeslagen en hij richtte daarna bij Maastricht zijn hoofdkwartier op. Toen in 1577 de Spaanse troepen Maastricht verlieten deed de stedelijke overheid een poging te verkomen dat er een Staats garnizoen in de stad werd gelegerd en richtte de schutschappen, die ze tien jaar daarvoor ontbonden had, weer zo snel mogelijk op. In zeer korte tijd hadden de vier gezworen broederschappen weer honderdtwintig leden. Toen echter Parma namens de Spaanse koning in 1579 de stad wilde bezetten boden de Maastrichtenaren felle weerstand, maar tegen een geregeld, modern uitgerust leger waren zij geen partij en de stad werd ingenomen. Wegens dit verzet, gepleegd door een stad die tot dan toe als enige een eigen autonome positie binnen het geheel der Nederlanden had weten te bewaren werd zij na de verovering afgestraft met verwoesting en plundering, al zal het Spaanse geldgebrek aan het laatste ook wel debet zijn geweest. Die relatief autonome positie had Maastricht te danken aan haar Tweeherigheid (Condominium). De twee heren van Maastricht waren de keurvorstelijke prins-bisschop van Luik en de hertog Brabant. Alleen als Brabants hertog was de Spaanse koning heer van het Brabantse deel van Maastricht en dat laatste ook nog slechts onvolledig, omdat de stad aan de koning slechts als leenman toekwam en niet als souverijn vorst, waardoor Maastricht in hoogste instantie niet aan het centrale hertogelijke gezag te Brussel onderworpen was maar aan de Duitse keizer. Na een lange juridische strijd hadden de Maastrichtse juristen op de Rijksdag te Worms in 1548 in het Bourgondisch Verdrag de stad Maastricht bij de opsomming van de Nederlandse gewesten als enige doen benoemen als een soevereine stadstaat, dus naast het hertogdom Brabant. Een situatie die na afzweren door de Staten Generaal van Philips II, waardoor deze in diens rechten traden, onveranderd is gebleven en waardoor Maastricht dan ook nooit een generaliteitsstad is geworden. Dit is overigens een feit dat in het Nederlandse geschiedenisonderwijs, voor zover mij bekend, nog steeds niet onderwezen wordt. Zie hiervoor ook J. Geurts (2). In 1580 was hoe dan ook het doek voor de Maastrichtse schutschappen definitief gevallen. Tegen grote legers waren de schutten machteloos gebleken. Als gewone schietverenigingen zijn zij nog lang doorgegaan met het houden van schutterswedstrijden en jaarlijkse feesten, maar op eigen kosten en zodanig aan banden gelegd dat zij een kwijnend bestaan leden. |
De overige Nederlandse schutterijen waren ook volstrekt niet opgewassen tegen de latere reguliere legers van de 18e eeuw, wat bleek toen in 1787 een Pruisisch legertje ons land binnen viel om het stadhouderlijk gezag te herstellen en in 1795 de Fransen kwamen. Slechts hier en daar werd toen symbolisch weerstand geboden. Na de komst van de Fransen in ons land in 1795 werd het oude staatsbestel vervangen door de Bataafse Republiek en werd de burgerbewapening een Gewapende Burgermacht. Hierbij ging het stedelijke karakter van de schutterijen verloren. Ze werden nu georganiseerd naar het model van het leger. Tijdens de regering van Lodewijk Napoleon (1806-1810) werd een wet betreffende de oprichting van de schutterijen uitgevaardigd, waarbij mannen van 18 tot en met 50 jaar moesten dienen. De schutterijen kregen weliswaar weer een plaatselijk karakter, maar stonden onder het opperbevel van de koning als generaal en chef van alle schutterijen. Bij de inlijving in 1810 bij Frankrijk, werden de schutters tot 25 jaar ingedeeld bij de Franse Nationale Garde en zij droegen ook dit uniform. Het doek valt drie jaar later in 1813 met het vertrek van de Fransen. (3) De Dienstdoende Schutterij van Maastricht1815 tot 1830 en 1867 tot 1906Kort na de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden in 1813 worden de schutterijen weer opgericht. In 1815 verschijnt de beschikking tot heroprichting in de Staatscourant. Dit wordt nader ingevuld in een wettelijk besluit van 1827 waarin wordt vastgesteld dat in gemeenten met een bevolking van meer dan 2500 zielen als vanouds schutterijen worden opgericht tot behoud der inwendige rust; deze schutterijen dienen in tijden van oorlog en gevaar tegen vijandelijke aanvallen. Ook Maastricht krijgt zijn schutterij in 1815. Er is een dienstplicht voor, vandaar de benaming dienstdoend. Zeer wijselijk wordt de schutterij al bij het begin van de Belgische opstand in 1830 opgeheven. Als dat niet was gedaan was de kans groot geweest dat Maastricht in 1839 niet meer bij Nederland had gehoord. In de onrustige tijden van 1867 en tegelijk met het einde van Maastricht als vestingstad, komt er een heroprichting en in 1871 schenkt de burgerij van Maastricht aan de nieuwe schutterij een militair vaandel 'met toestemming van Koning Willem III' wordt er met trots bij vermeld. Het definitieve einde van de schutterijen kwam met de Landweerwet van 24 juni 1901, waarbij bepaald werd dat zij per 1 augustus 1907 ontbonden moesten zijn. In 1906 gebeurt dit in Maastricht. De Officieren, ook de rustende, krijgen als troost een ridderorde en ze laten zich met zijn allen portretteren. |
* |
De Hoofdwacht aan het Vrijthof te Maastricht.
|
* |
Marres in de Dienstdoende Schutterij van Maastricht |
|
Jacobus Franciscus (Jacques) Marres Directeur van brouwerij De Ridder, Ingelijfd bij de 1e compagnie * Michaël Clemens (Michel) Marres Brouwer in de Valk op de Boschstraat,
Ingelijfd bij de 4e compagnie
|
Jacques Marres in 1868. (6) |
De officieren in 1905. v.l.n.r.:
|
|
Oefening Op de kommel |
|
Tableau van de dienstdoende schutterij
|
|
Parade op de Markt van Maastricht |
|
* Nageschiedenis - vanaf 1984In 1982 heeft een groep enthousiaste Maastrichtenaren een vereniging opgericht om de geschiedenis van de schutterij te doen herleven onder een klassieke naam Maestrichtsche DienstDoende Stadsschutterij. De leden dragen uniformen die gelijk zijn die van de vroegere Stadsschutterij. Er worden weer schietwedstrijden en schuttersfeesten georganiseerd. Lichtelijk usurpatief gebruikt men ook het stichtingsjaar van de oorspronkelijke schutterij. |
|
|