Vechtpartijen in het Pannenhuis

Onder den Vroenhoven
Zomer 1710

Seigneur Gilis Marres, waard, wonende onder den Vroenhoven, Caspar Pricken en Jan van den Biesen, burgers van Sint Pieter, leggen op verzoek van Reiner Schepers, inwoner van Wilre, bij de Maastrichtse notaris Godefridus Schapen de volgende verklaring af:

Dat zij afgelopen maandag om vijf uur 's middags ten huize van Gilis Marres waren en daar zagen dat Arnold Schillinx den ouden tot Reinier Schepers zei: "Ghij sijt maer een muijt­maker en schelmen met uw gehele familie" waarop Schepers in het algemeen zei "dat die muijtmakers waeren die achter heggen en hagen liggen en de luijdens doot­schieten" waarop schillinx aan Schepers vroeg of hij hem bedoelde waarop deze ontkende en daarop een vuistslag in zijn gezicht kreeg van Schillinx. Hierop zei hij "dit verdrage ich gerne vaan dich Schillinx, maer niet van een ander". Hierna ging Schillinx weg maar kwam met zijn twee zonen terug, ieder

met een snaphaan bij zich, en zijn op Schepers afgegaan die zich achter het huis bevond, en scholden hem weer uit voor "muijtmaker en schelm" met zijn familie en sloegen hem twee maal op zijn gezicht. Hierop zei Schepers "Ich verdrage het alweer gerne" en is hij met Schillinx en zijn twee gewapende zonen naar diens huis gegaan en is daar in een hoek op een stoel gaan zitten, waarop Schillinx met een vuist op het lichaam van Schepers stootte en zei "dou hondt dou moes even sterven van mijn hand, ick sal dich het hert uijt lijffs haelen". Schepers viel door deze stoot tegen de muur met de kan die hij in zijn hand had en sloeg daarop Schellinx en trof hem voor het hoofd. Hierop trok Schellinx een bajonet en stak Schepers daar vele malen mee, op diverse plaatsen aan het hoofd en aan twee vingers, zodanig dat als de anderen van het gezelschap Schillinx niet toegeroepen hadden dat het genoeg was en hem tegengehouden en afgezonderd hadden hij hem zeker had doodgestoken. (28)

Adriaen Brouwer (1606-1638), olieverfschilderij, handgemeen

Adriaen Brouwer, 1606 - 1638, Hollands schilder, olieverfschilderij, Handgemeen.

De volgende dag

Seigneur Gielis en Seigneur Servaes Marres en Jan Craeck, wonend onder den Vroenhove, Arnold Partoens en Keerst Franssen en Janis Hameleers, burgers van Sint Pieter, verklaren op verzoek van Peter Franssen van Lichtenberg dat zij er maandag bij waren toen Arnold Schillinx den ouden met de veldbode Willem Geurts vroeg in de ochtend bij Gielis Marres aankwamen om te vragen hoe het gekrakeel van zijn zonen die avond te voren was aangekomen, zeggend dat zijn zonen daar mooi waren getrakteerd, waarop Gielis Marres zei dat zij zoiets wel hadden verdiend gezien het voorval onder het ontbijt. De vader vroeg toen aan zijn zonen waarom zij niet thuis gekomen waren toen zij zat en vol waren. Na enig gepraat vroeg de oudste zoon aan Gilis Marres ook nog een

vergoeding voor de kosten en hij gaf hem daarop een vuisslag waardoor genoemde Marres uit zijn wang bloedde. De jongste zoon greep weer naar zijn snaphaan. Hierop kregen vader en zoon Schillinx ruzie over wiens geweer het was, waarop de vader zijn zoon met een stoel sloeg en hem het geweer afpakte. Marres liet toen in de keuken aan de jonge Schillinx de steken in zijn kamizool zien, die hij de avond daarvoor aangebracht had, waarop de jonge Schillinx zei "dat het hem speet dat hij geen scherper mes bij zich had gehad, het schaadde je niet hondsvot en het spijt me dat ik je niet tussen de ribben geraakt heb". Hierop zei Gielis Marres dat hij een aanklacht zou indienen bij de hoogschout. De vader zei dat hij wel honderd gulden over had voor nog zo'n drinkgelag. (29)

Twee maanden later

Gillis Marres is getuige bij een vechtpartij tussen Leonard Caenen en vader en zoon Mussen. Leonard Caenen werd op afgelopen zondagavond juist door zijn vrouw en Margaretha Courts afgehaald toen zij bij het Nieuwhuis van Sr Gilis Marres in den Vroenhof zagen dat Leonard Caenen aangesproken werd door Aert Mussen en zijn zoon Jan in dienst van het regiment van Bettendorff alhier in garnizoen. De vader vroeg aan Caenen betaal mij het meesterloon. Hierop zei deze: "Comt bij Giel Marres, wat daer de eerlijcke luijden oftwel wat de heeren daer van oordeelen sullen, dat sal ick doen".

Waarop Aert Mussen zei dat de heren schelmen waren en Caenen haer de ogen uitstak, waarop Caenen zei dat degene die de heren de ogen uitstak schelmen waren, waarop vader en zoon Mussen hem hebben aangevallen en gestoken met een degen en dat Caenen om hulp riep en dat Margaretha Cours bij Marres binnenliep en daar om hulp vroeg roepend dat zij door dieven werden aangevallen en vermoord. Daar liepen een aantal mensen naar buiten waaronder Peter Franssen van Lich­tenberg, die zich ermee bemoeide en ook aangevallen werd. (30)


Het Pannenhuis