logo Sfinx Regout

Sphinx

Het conflict  Marres - Regout 

Maastricht 1864 - 1865

*

Hoe den Hoed Marres aan zijn naam kwam
Valk in glas in lood raam van wethouder Marres in de burgemeeesterskamer te Maastricht

Valk

Personages:

Michaël Marres (1826-1898) is brouwer in De Valk op de Boschstraat te Maastricht, is in 1862 gekozen tot lid van de gemeenteraad. Vier jaar na dit conflict wordt hij wethouder van Maastricht, en van 1868 tot aan zijn overlijden in 1898, dus 30 jaar lang, zal hij dit blijven.
Michaël Marres is liberaal en behoort 'dus' tot de 'clique' van Pijls. In Maastricht leeft hij voort als Den hoed Marres. De oorsprong van deze naam blijkt uit onderstaand verhaal.

Petrus Regout (1808 - 1878) is grootindustrieel en oprichter van een aantal zeer succesrijke fabrieken, is oud gemeenteraads- en tweede kamerlid. Hij is confessioneel, conservatief, clericaal-katholiek, en weet zijn belangen zeer doeltreffend te behartigen. In de hoop op een adellijke titel is hij zeer konings­gezind. Zijn stem klinkt via de L'Ami de Limbourg, die in Luik wordt gedrukt.

W.H. Pijls (1819 - 1903) is zeepzieder en groothandelaar, Hij wordt in 1861 burgemeester van Maastricht en is ook lid van de provinciale Staten van Limburg. Hij heeft als wethouder en later als burgemeester zeer doeltreffend de stadsfinanciën gesaneerd en is een voortreffelijk bestuurder. Hij is liberaal en als rationalist voorstander van openbaar godsdienstvrij onderwijs. Hij heeft zoals veel Maastrichtenaars affiniteit met België. Hij krijgt grote steun bij de enige Limburgse krant Le Courrier de la Meuse.

Jos. Russel (1829-1888) is afkomstig van Sittard, hij is een schandaaljournalist. Na na zijn veroordeling wegens een persdelict vlucht hij later het land uit en hij sterft daar ook. (1). Bij de Courrier is hij weggewerkt. Hij start dan, gesteund door Petrus Regout, de in Luik uitgegeven krant L'Ami des Intérêts Limbourgeois die vanaf 1866 L'Ami de Limbourg heette. Hij wordt eens door Regout "mon secretaire intime" genoemd (2), tegen zijn vroegere broodheer Pijls schrijft hij een schotschrift. (3). Zijn zoon Joseph Russel was ook uitgever (4).

Achtergrond

In 1865 werden in Nederland de stedelijke belastingen opgeheven en vervangen door een landelijk belastingsysteem. In de Gemeenteraad van Maastricht wordt over de uitwerking hiervan gedebatteerd.

Het jonge raadslid Michaël Marres houdt hierover een verhandeling in de raadsvergadering van 5 december 1864. Hiervan verschijnt in de franstalige Maastrichtse krant Le Courier de la Meuse een samenvatting.

Petrus Regout is het volstrekt niet met hem eens en valt hem aan. Hij doet de aanval niet zelf maar laat die doen door Russel in zijn zogenaamd onafhankelijk dagblad L'Ami de Limbourg. Russel doet dit niet alleen met argumenten maar ook met persoonlijke aantijgingen.

Marres verdedigt zich in Le courier fel, waarop Regout hem in L'Ami beschuldigt van domheid. Hierop reageert Michaël Marres met een zeer fel artikel in Le courier waarin hij Russel honend de raad geeft om met de hoed in de hand bij zijn broodheer Regout salarisverhoging te vragen.

Michaël Marres beschuldigt Petrus Regout er ook van dat hij alleen zijn eigen belang najaagt en verder beschuldigt hij hem van het uitbuiten van zijn arbeiders, met name van vrouwen en kinderen, en hij laakt de kinderarbeid in de fabrieken van Regout.

Regout beschuldigt hierop Marres van opruiing van zijn arbeiders en dient een klacht in bij justitie met het verzoek Marres gevangen te laten zetten en lijfstraffen toe te laten dienen.

*

Hieronder volgt een samenvatting. Er is een volledig verslag deels in het Frans .

*

Samenvatting van het Conflict vertaald in het Nederlands

Het conflict begint in de gemeenteraadsvergadering van Maastricht op 5 december 1864. Twaalf dagen later wordt het verslag daarvan gepubliceerd in Le Courrier de la Meuse.

le courrier de la meuse

De krant citeert Michaël Marres die gezegd heeft dat hij tegenstander is van personele belasting omdat dit de woonkosten verhoogt maar voorstander is van handhaving van accijnsen omdat dit voor Maastricht als vestingstad aan de landsgrens beter is. Hij heeft ook gezegd dat men uit angst voor de kapitalisten het financiële systeem niet durft te veranderen.

Michaël Marres zendt hierop een ingezonden brief met een correctie, die in de krant van 24 december verschijnt:

Hij schrijft dat hij nog veel meer heeft gezegd, met name dat de stad Maastricht door de opheffing van de stedelijke accijnsen een verdubbeling zal krijgen van het bedrag aan personele belasting. Dat Maastricht een derde deel van de totale provinciale afdracht voor zijn rekening krijgt wat slecht is voor Maastrichtse economie en hij onderbouwt dit met een les economie. Hij schrijft verder dat ook hij geen voorstander is van handhaving van de accijnsen maar niet op deze manier. Hij denkt dat de regering door accijnsverlaging de buitenlandse handel hoopt te kunnen bevorderen. Tevens verzoekt hij het college om bij de regering voor Maastricht verlaging van de personele belasting te bepleiten wegens het grote aantal gastarbeiders die hier huisvesting zoeken.

Dan komt er opeens een heftige kwaadaardige politieke aanval op Michaël Marres op de voorpagina van L'Ami des Intérêts Limbourgeois van 31 december 1864 onder de kop "Het financiële systeem van de heer Marres":

Het blad begint zijn cynische tekst aldus: Onder de grote financiers die sinds de heer van Hall, die door de uitvinding van de geforceerde lening van 100 millioen roem verwierf, de financiële annalen van ons land tot op heden gesierd hebben zal niemand kunnen tippen aan de onzinnige moed en de buiten zijn oevers getreden zelfgenoegzaamheid van de nieuw geboren Staatsman die zijn financiële systeem voor deze stad op de 24e van deze maand bekend maakte. Het koene plan lezend, aanbevolen door de heer Michaël Marres, lid van de gemeenteraad en brouwer in deze stad, konden wij eerst onze ogen niet geloven, noch aan ons gezond verstand, omdat wij er bij oppervlakkige lezing tittel noch jota van snapten. Daarna hebben we onze hoge hoed en onze beste bril opgezet om het financiële systeem van de heer Marres beter te begrijpen en ons daarin in te werken.

De krant gaat zo een tijd door en het blad beschuldigt Marres opnieuw de gewone man evenveel te willen laten betalen als de gezeten burger.

Waarlijk, als we ons gemeenteraadslid moeten geloven, is het rechtvaardig dat een arme werkman evenveel accijns aan de gemeente betaald als de grote financier, de rijke industrieel of handelaar en de goed betaalde functionaris. Is het mogelijk dat een Maastrichtenaar iets dergelijks durft uit te kramen, midden in de winter, om in het gezicht te spugen van die armen, die lijden van de kou en de honger, en die dezelfde accijns moeten betalen voor een pond boter, bestemd voor het bereiden van hun schamel maal, als de heer Marres en nog rijkeren, die zwemmen in overvloed. Is het goed om het te wagen de publieke opinie van een hele stad te geselen, die zich voor de afschaffing van een belasting uitspreekt die zo schreeuwend drukkend onrechtvaardig en willekeurig is ?
Wij begrijpen uit de brief in het orgaan van het stadhuis van de heer Marres:
1. dat de heer Marres tegenstander is van de afschaffing van de gemeentelijke accijnzen en deze belemmeringen voor de ontwikkeling van handel en industrie, deze onrechtvaardige en willekeurige belasting wil handhaven.
2. Dat de burgemeester op dit punt de ideeën van de heer Marres deelt, want anders had hij niet toegestaan deze in barokke stijl geschreven brief, zonder kop en zonder staart, waarmee we ons nu bezig houden in zijn blad te publiceren.
3. Dat het ministeriele orgaan, hoewel tegenstander van de afschaffing vann de accijnzen wegens de moeilijkheden die afschaffing voor de regering zal geven, deze afschaffing niet durft te bestrijden wegens het te verwachten verzet tegen de minister van financiën, een man waarvan een blad dat door de staatskas gesubsidieerd wordt een grote zaak maakt.
4. Tenslotte, dat onze vroede vaderen bij het idee dat de douanelijn rond de stad opgeheven wordt en alles vrij kan binnen komen, sidderen voor de toekomst.

En U, mijnheer Marres, doe niet aan politiek, maar brouw bier, dat is uw vak.

Michaël Marres, diep verontwaardigd, antwoordt hierop met een ingezonden brief die op 14 januari 1865 in L'Ami wordt geplaatst.

Mijnheer de Redacteur,
Ik verwachtte de heftige tirade al, vol gal en persoonlijke beledigingen, die u zich in uw artikel van de 31e december naar mij veroorloofde.
Ik heb de open zenuw geraakt ...... maar .... U zult snel gesmoord worden in de modder waarin U zich thuis voelt
.

Na enige cynische hatelijkheden komt hij terzake en beschuldigt de redacteur ervan dat hij zich door Regout laat betalen (hetgeen later ook zo bleek te zijn).

U spreekt de waarheid niet als U volhoudt dat ik tegen de opheffing van de gemeentelijke accijnzen ben. Het tegendeel is waar, Ik vraag juist opheffing van alle douanegrenzen; maar het lijkt wel alsof U me dat kwalijk neemt, omdat dit voor uw baas onvoordelig is. U maakt het uzelf wijs als U volhoudt dat ik voortzetting wens van belastingen op levensmiddelen.

Vraag aan uw baas (met de hoed in de hand) dat hij de lonen verhoogt,

Maar slijp geen wapen dat zich tegen hem zelf kan keren. De arbeiders weten wel degelijk door wie ze worden uitgebuit. Men zou U harde waarheden dienaangaande kunnen vertellen.
Nog één woord, U hebt het over uw gouden Napoleons. Dat siert u. U weet beter dan wie ook dat redacteurs, zelfs de slechtste, daarin worden uitbetaald, en dat het juist dank zij die Napoleons is dat uw blad nog niet is gevallen.

l'ami de limbourg

In L'Ami volgt de repliek van Russel: Een antwoord en enkele vragen aan de heer M. Marres.

... En nu vragen we aan iedereen, die de brief in de Keltische taal, zoals een van onze briefschrijvers dit noemde (de brief was in het Nederlands geschreven, B.M.), of wij inderdaad in ons artikel van de 31e december gezegd hebben dat de heer Marres de afschaffing van de stedelijke accijnzen niet wenste omdat zij door middel van de personele belasting verkregen zou worden. ?
..... Voorts mijnheer Marres, U kent ons een baas toe. Wij erkennen er geen, maar wij zijn benieuwd te weten aan wie u deze kwalificatie wenst te geven. Wij eisen van U dat U de naam noemt van degene die U onze baas noemt omdat U zo veel kwaadaardigheden aan zijn adres zendt en vragen U .... wanneer men de brutaliteit heeft om te zeggen dat afschaffing van accijnzen voor een bepaald persoon onvoordelig is, en dat dit de reden is waarom deze zich daartegen verzet, en wanneer men durft te beweren dat een of andere industrieel zijn arbeiders uitbuit, dan moet men ook de durf hebben te zeggen wie men daarmee bedoelt. ......
Vervolgens , mijn beste brouwer, neemt U ons kwalijk dat wij de belangen van de werkende klasse te berde brachten. U had dus liever dat wij ons, volgens uw systeem, zouden beijveren te bewijzen dat men de werkende klasse moet kaalscheren zonder haar te laten schreeuwen, haar een deel van belastingen te laten betalen waarvan ze nauwelijks voordeel heeft, dat uw 18.000 ongefortuneerden een deel van de belasing betalen waarvan uw 10.000 gefortuneerden voordeel hebben. Zo, is dat uw systeem, Heeft men ooit iets willekeurigers en onrechtvaardigers gezien ?
........ U spreekt, mijnheer Marres, over de gouden Napoleons door middel waarvan we ons blad handhaven. We zullen u antwoorden dat dit geen Napoleons zijn afhandig gemaakt van vrienden die we een zeker gedeelte, een zeker recht beloofd hebben in een blad dat men opricht. Iets dergelijks zal nooit bestaan, ben er zeker van, bij "L'Ami des Intérêts Limbourgeois", waarvan wij de enige eigenaar en belanghebbende zijn.
....... Voor deze oprechte en openhartige verklaringen, durven wij te hopen, mijnheer Michaël Marres, dat U uw kwaadaardige toespelingen terugtrekt zowel tegenover degene die U onze baas noemt als tegenover uzelf, ofwel dat U de moed hebt deze vermeende baas te noemen en U helder tegenover ons te verantwoorden. ....

Tien dagen later volgt in L'Ami van 24 januari het antwoord van Michaël Marres achter deze inleiding: De heer Marres zend ons de brief die men gaat lezen. We plaatsen haar zoals ze ons is gezonden zonder iets aan de spelling of de stijl te veranderen. We zullen de eer hebben hem in ons volgend nummer te beantwoorden.

De aanval kan misdadig zijn, de verdediging is altijd gerechtvaardigd. .... U hebt me aangevallen, ik verdedigde me, en gebruik makend van dit recht geloof ik mijn plicht te doen. U hebt het gewild:
U hebt, sta mij toe het U vrijelijk te zeggen, aan uw plicht verzaakt mijnheer, en U dient de zaak die U wilt verdedigen zeer slecht, wat meer logica, dienstijver en vriendelijkheid hadden U gepast. ..
...... Onderwijl maak ik U, omdat U me dat gevraagd heeft, de naam van uw baas bekend; mijnheer Regout is uw baas en noch degene die me dat vertelde, noch degenen, die getuigen waren zullen hun woord terugtrekken. Wat mijnheer Regout betreft, ook hij zal evenmin het beschermheerschap ontkennen, ofschoon U hem door uw onhandigheid in opspraak hebt gebracht, en koester geen hoop dat ik wat ik hier zeg, zal terugtrekken. Ik weet dat aan U artikelen zijn opgedragen. U hebt dat slecht gedaan. Hij heeft wellicht een polemiek gewenst; maar U hebt hem dan wel slecht bediend. Voor de gevolgen bent U verantwoordelijk. Ik heb respect voor de heer Regout, of hij nu de eerste dan wel de laatste van de burgers is .............

Dan Dient Petrus Regout op 1 februari een aanklacht in tegen Michaël Marres blijkens het volgende hoofdartikel in L'Ami van 2 februari:

Vandaag is bij de officier van justitie de volgende aanklacht ingediend:

Aan den Edelachtbaren Heer Officier van Justitie bij de Arrondissements Regtbank te Maastricht, onder toezending van twee exemplaren van het dagblad L'Ami des Intérets Limbourgeois van den 14 en 31 januari j.l., heb ik de eer u mede te delen:
Dat in het Nummer van gemeld blad van de 14, Michaël Marres, lid van den gemeenteraad te dezer stede eenen brief heeft doen plaatsen waarin de volgende uitdrukkingen voorkomen:
"Vraag aan uw baas dat hij de lonen verhoogt, maar slijp geen wapen dat zich tegen hem zelf kan keren. De arbeiders weten wel degelijk door wie ze worden uitgebuit. Men zou U harde waarheden dienaangaande kunnen vertellen"
Dat diezelfde persoon, in het nummer van 31 januari jongstleden, heeft kunnen goedvinden te schrijven:
"Onderwijl maak ik U , omdat U me dat gevraagd heeft, de naam van uw baas bekend; mijnheer Regout is uw baas".
Dat deze twee uitdrukkingen, in hun verband beschouwd, daarop neêrkomen: dat de patron van gemeld blad de ondertekende is, die aan zijne werklieden geen voldoend loon zou betalen en derhalve die werklieden exploiteerde. Dat een dergelijke aantijging in een publiek geschrift aan den ondergeteekenden daden ten laste legt, die, als zij hadden plaats gehad, hem vooral, in zijne maatschappelijke positie moesten bloot stellen aan den haat en verachting zijner medeburgers.
Ik meen derhalve het aan mij zelven verschuldigd te zijn, omtrent die valsche aantijging bij UE. achtbare deze klagten in te dienen ten einde de schuldige te dier zake vervolgt worde.
Ik heb de eer te zijn
Petrus REGOUT

Op 4 februari 1865 staat opnieuw over de gehele voorpagina van L'Ami een aanval op Michaël Marres. Nog eens de heer Michaël Marres. Daar dit geen nieuwe feiten doch alleen, overigens zeer geestige, schimpscheuten betreft is dit hier weggelaten.

Op dinsdag 14 februari opent L'Ami de voorpagina met de open brief die Petrus Regout aan de rechtbank zond, na zijn klacht bij het openbaar ministerie te hebben ingediend, om de Rechtbank zo behulpzaam te zijn om tot een passende veroordeling van Michaël Marres te geraken, en die vergezeld was van een omvangrijke 'Memorie'.

Aan de Edel achtbare Heeren Voorzitter en Regters der Arrondissements Regtbank te Maastricht
Geeft te kennen de ondergetekende Petrus Regout, fabriekant te Maastricht, dat hij op de 1e dezer maand eene klacht heeft overgelegd aan den Heer Officier van Justitie, tegen Michaël Marres, brouwer te dezer stede, wegens twee brieven welke gezegde Marres heeft doen plaatsen in het dagblad L'ami des Intérêts Limbourgeois.
Dat die brieven uitdrukkingen bevatten als laster voor den ondergetekenden en opruijing zijner werklieden moeten beschouwd worden, zijnde de motieven daaromtrent breeder in bijgaande memorie toegelicht.
Weshalve de ondergetekende UEA. verzoekt de noodige vervolging tegen Marres te willen bevelen.
Maastricht, 10 februari 1865
Van UED. Achtbare
PETRUS REGOUT

MEMORIE

Behorende bij de klacht van den Heer P. REGOUT tegen de Heer Michel MARRES.
De 1 februari jl. werd door den Heer Regout, fabrikant te Maastricht eene klagte ingediend bij den Heer officier van justitie der Arrondissements Regtbank dier stad, tegen M. Marres, bierbrouwer te Maastricht, wegens volgende feit.

Door gezegden Heer Marres waren namelijk in twee brieven, den Heer Regout zaken ten laste gelegd, welke zoo zij waarheid bevatteden, hem vooral in zijne maatschappelijke positie moesten bloot stellen aan den haat en de minachting zijner medeburgers. Daarin wordt namelijk gezegd ...

Demandez à votre patron qu'il augmente les salaires de ses ouvriers et n'aiguisez pas une arme qu'on pourrait tourner contre lui. Les ouvriers savent bien par qui ils sont exploités. On pourrait vous dire de dures vérités sur ce sujet (ingekort, B.M.) Entretemps je vous déclare, parceque vous me le demandez, que M. Regout est votre patron. ......

Al wie den Heer Petrus Regout, diens familie, maatschappelijke positie, verhouding en verkeer kent, moet in zoodanige uitdrukkingen grove beledigingen en laster ontdekken. Zoo dit beweren waar was, zou het doen veronderstellen, dat de Heer Regout zijn welstand en uitgebreide nijverheid verschuldigd ware aan het uitzuigen of exploiteren van werklieden. Is het niet als of men hem de woorden toeriep: Gij zijt rijk omdat gij uwe werklieden niet genoegzaam betaald ?
............... Maar het eenige doel van den verguizer .... is de 2200 werklieden van dezen industrieel tegen hem op te hitsen en in het harnas te jagen. Hij deed eene poging, ..... om de werklieden tegen de Heer Regout op te ruijen, door hen te willen Diets maken dat zij niet genoegzaam betaald, maar geexploiteerd worden.
...... En zoo de Heer Marres er in geslaagd ware de 2200 werklieden van den Heer Regout tot oproer over te halen, hoe velen zouden zich bij hen hebben aangesloten, en wat zou tegenover dezen troep eene onbeduidende politie en een gering garnizoen hebben uitgericht ? Wat wilde men beginnen in eene grensvesting om er de orde te herstellen en tegen welken prijs zou deze terug erlangd worden ? - Misschien na veel bloedvergieten en na het voorbeeld van Maastricht tot andere steden ware overgeslagen. Ofschoon de bewoners der andere Nederlandsche provincien koudbloediger van aard zijn dan de Limburgers en vooral dan de Waalse werklieden .........
Het is daarom ook de zaak der justitie den oproerprediker ...... te straffen. Ja, zijn doel was boos, daarom moet zijne straf gestreng wezen. Voor zo iemand .... is eene lijfstraf en het stellen onder hoogere politietoezigt gedurende eenige jaren niet te zwaar.

Op de 18 februari blaast L'Ami de zaak nog eens op met een artikel op de voorpagina dat aldus begint:

De stad Maastricht, het hertogdom Limburg, heel Nederland zijn in de greep van de klacht die door de heer Regout van die stad ingediend is tegen het gemeenteraadslid Michaël Marres. Dit stuk, evenals le memorie die het vergezelt zijn medegedeeld aan alle provinciehoven, alle tribunalen, aan de Hoge Raad, aan de universiteiten, aan de handelskamers, aan de commissarisssen van politie en aan alle notabelen van deze provincie.
Niet alleen de rechtbank zal in deze kwestie oordelen, maar het gehele land zal moeten oordelen in hoeverre de poging schuldig is aan het tot oproer brengen van zijn vele arbeiders tegen de heer Regout, en of er maatregelen getroffen moeten worden om in de toekomst dergelijk misbruik van publiciteit te voorkomen.
Een kapitalist, en grootindustrieel, zeiden wij laatst, moet evenredig meer belasting voor de landsadministratie betalen, als de bescherming groter is die hij van de zijde van de regering geniet........Maar laten we daar aan toevoegen, hoe groter het bedrag is dat een industrieel aan de administratiekosten bijdraagt, des te groter dient dan ook de bescherming te zijn, die landsbestuur hem verplicht is te geven.
Het is gezien die overwegingen dat we nieuwsgierig zijn om te vernemen wat de Arrondissementrechtbank zal oordelen over de vraag die haar is voorgelegd. We houden onze lezers op de hoogte van haar beslissingen, zeker als we zijn, dat zij en het hele land de uitkomst willen weten van haar oordeel over de klacht die haar is voorgelegd
.

Le Courrier de la Meuse komt nog diezelfde dag met de mededeling dat Procureur des Konings (Officier van Justitie) geen reden ziet om de heer Marres te vervolgen en de klacht terzijde heeft gelegd. Het blad begint het artikel aldus:

Persdelict - Aanklacht wegens laster.

De Heer Mich. Marres, brouwer, lid van de gemeenteraad van deze stad, is door een tweemaal per week te Luik verschijnend blad beschuldigd de mening uitgesproken te hebben dat "het rechtvaardig is dat een arme werkman hetzelfde bedrag aan aan gemeenteaccijnzen betaald als een grote financier, een rijke industrieel of handelaar, of de goed betaalde functionaris."
De heer Marres antwoordde op deze leugenachtige beschuldiging met een ingezonden brief, en gebruik makend van het recht dat de Belgische wet hem toekent, liet hij zijn brief opnemen in hetzelfde blad, dat hem had aangevallen.
Dit blad antwoordde met het maken van zware beledigingen. Gegriefd door de opmerking waarmee de heer Marres de bal had teruggekaatst, eiste het blad van de heer Marres dat deze ook de naam zou noemen van de baas die hij het blad had toegekend.
De heer Marres aarzelde niet om te antwoorden dat hij de zekerheid had gekregen dat mijnheer P. Regout, fabrikant te Maastricht, die baas was.
Dit antwoord had tot resultaat dat de heer Regout aan de Procureur des Konings (Officier van Justitie, B.M.) een klacht tegen de heer Marres indiende.
De Procureur des Konings oordeelde dat er geen reden aanwezig was de heer Marres te vervolgen en besloot er dan ook geen gevolg aan te geven.
Deze beslissing wekte in hoge mate de woede van de heer Regout. Hoe durfde mijnheer de substituut van de Procureur des Konings te weigeren een brouwer te vervolgen, voor wie Hij, de Heer Regout, fabrikant van potten pannen een lijfstaf en enkele jaren plaatsing onder het zwaarste politietoezicht, nodig had gevonden (een straf die bij ons is afgeschaft, maar wij nemen aan dat de heer Regout dit Napoleontische systeem bij ons wenst in te voeren).

Al lange tijd misbruikt de heer P. Regout de persvrijheid. Dat is allereerst door zijn brochures waarin hij iedereen aanvalt die niet voor hem wil buigen of zijn eigenbelang wil dienen: noch ministers, nog de Staten-Generaal, noch het provincie- , noch het stadsbestuur, noch de gemeenteraad, noch enige andere functionaris worden gespaard voor zijn haatdragend gevoel te kort gedaan te worden. In zijn krantje geredigeerd door broodschrijvers lanceert hij verder driemaal per week zijn uitvallen naar achtenswaardige personen.

....... Gelukkig kan men in Nederland zeggen: "Er zijn nog rechters in Berlijn". De heer Regout werd zijn eis ontzegd en veroordeeld tot betaling van de gerechtskosten in beide zaken.

Wat de heer Marres overkomen is, ........... Het is werkelijk waar, U zegt dat de brouwer, met wie U deze kwestie heeft, helemaal niet kent. Maar gelooft U nu echt dat het publiek hierin trapt ? Mogelijk gaat U buiten deze provincie door voor een personage dat te hoog geplaatst is voor omgang met een brouwer. Maar hier in Maastricht weet men beter. In Maastricht weet men dat de gegoede burgerij, waarop U trots bent zelf te behoren, in zijn midden menig brouwer kent; in Maastricht kent men uitstekend de familie Marres, die geen enkele noodzaak heeft om met de hoed in de hand voor U te verschijnen. In Maastricht tenslotte kent men de onderlinge verhoudingen tussen de burgers te goed om te geloven dar mijnheer Pierre Regout, oud lid van de Staten Generaal en fabrikant, zijn buurman Michaël Marres, gemeenteraadslid en brouwer, niet zou kennen.

En nu ter zake mijnheer Regout. Waar heeft U gelezen dat de heer Marres haat gezaaid heeft onder uw arbeiders ? In tekst die we uit uw dagblad in het begin van het artikel hebben overgenomen zien wij daarentegen dat uw trawanten uw arbeiders tegen de heer Marres hebben opgehitst....... wat was de bedoeling van uw hierboven genoemde Memorie, waarin U de heer Marres een opruier en oproerkraaier noemt;... en allerlei oude verhalen waartoe U altijd uw toevlucht neemt om de overheid te doen geloven dat U macht hebt, en waarvoor we onze schouders ophalen.

Wij denken, mijnheer Regout, dat de Justitie deze achterdeurtjes en slinkse streken heel wat strafbaarder vindt dan de volzinnen die het doel zijn van uw klacht van de heer Marres. We zien heel goed, mijnheer dat U zich onkwetsbaar acht wegens uw sociale positie en omdat U rijk bent. Maar weet wel dat hhet in deze eeuw geen nut meer heeft indruk te maken met die zwaar uitgesproken woorden om zich een uitzondering positie wringen voor de rechter. Als oud parlementslid bent U voor de wet gelijk aan al uw medeburgers. U doet er goed aan zich dit vaker te herinneren.

Voorlopig is het nu wel genoeg voor wat betreft uw klacht tegen de heer Marres.

Laten we eens bezien of U in uw Memoire zorgvuldig geweest bent in andere zaken.
U komt hier met het getal van uw 2200 werklieden;..... vergissen wij ons als we onder dit aantal werkers het grote aantal vrouwen rekenen die voor een zeer laag loon werken, en dit zeer vaak doen omdat hun echtgenoten of ouders te weinig verdienen om van te leven ?
En hebben we het fout als we onder dat getal van 2200 ook de kinderen tellen van 16, 15, 14, 13, 12, 11, 10, 9, 8, en zelfs van 7 jaar oud die U voor uw werk gebruikt ? Kinderen die slechts enkele centen per dag verdienen ? kinderen die de helft van de tijd 's nachts werken ? Kinderen die midden in de nacht soms huilend uit hun bed gehaald worden om in tij en ontij naar uw fabrieken te gaan om er de rest van de nacht te werken ? De armen wezens zonder enig ondericht zonder enig onderwijs ?
Maar asjeblieft, al die vrouwen, al die arme kinderen willen wel werken; maar kunnen zij een ruim loon verdienen, zoals U zegt ?
Onder de arbeiders .... vindt men zeer vaak de echte toewijding..... zij is het overigens die door de maatschappelijke toestand steeds wordt bedrogen, dat is omdat men haar nooit onderricht heeft gegeven; zeker met het geven van het goede voorbeeld dat men respect moet hebben voor de overheid; en dat is tenslotte omdat zij niet, zoals wij, heeft kunnen profiteren van de voordelen van goed onderwijs.
Zou het niet de plicht moeten zijn van grootindustriëlen om voortdurend pogingen te doen dit kwaad te genezen ?

In de loop van de volgende maanden verschijnt er in de kranten af en toe nog iets over deze zaak - zoals in die tijd in Maastricht gebruikelijk was - voor een groot deel in het Frans gesteld.

N.B. 1. Per 1 januari 1870 waren er aan Regouts fabrieken 2007 arbeiders verbonden, waarvan 17,2 jonger dan 15 jaar en 5,1 % jonger dan 12 jaar (5). Om de kinderarbeid tegen te gaan is in 1874 de 'kinderwet van Houten' ingevoerd. Bij de Arbeidsenquête van 1887 bleek dat in de fabrieken van Regout nog weinig verbetering was opgetreden. Hoe ernstig de situatie was bleek uit de publikatie van de verslagen van de enquêtecommissie (6).

N.B. 2. A.J.F. Maenen, oud vakbondsvoorzitter, van de KAB, de Katholieke Arbeiders Beweging, besteed in zijn proefschrift, dat een biografie is van Petrus Regout een aantal pagina's aan dit incident. Mede omdat hij het verslag van de vergadering van de gemeenteraad en de correctie daarop van Michaël Marres niet gelezen heeft, en hij de uitspraak van de rechtbank gemist heeft, bevat zijn verhaal kop noch staart, en trekt hij verkeerde conclusies, mede ook omdat hij alles in het voordeel van Regout tracht uit te leggen. Ook noemt hij de krant foutief "L'Ami de Limbourg" terwijl het "L'Ami des Intérêts Limbourgeois" moet zijn. Eerst het volgend jaar, in 1866, krijgt de krant deze naam. (7).

Afloop

De klacht wordt afgewezen.
Regout zal na aanneming van de kinderwet van Houten een einde maken aan de kinderarbeid.
Russel vlucht later het land uit na zijn veroordeling wegens een persdelict (8).
Pijls wordt Tweede Kamerlid in 1869 en Eerste Kamerlid in 1880.
Marres wordt twee jaar later wethouder van Maastricht en in 1882 lid van de provinciale staten van Limburg. In deze functies is hij steeds herkozen tot zijn overlijden in 1898. Hij heet dan De Hoed Marres. Of zoals de Fransen zeggen, dat was Chapeau.

*

Twee jaar later vormen de burgemeester W. Pijls, de wethouder G. Franquinet en de industieëlen P. Regout en M. Marres met hun vieren een commissie, die in zeer korte tijd een gezamenlijk plan opstelt voor de uitbreidingsplannen van de stad.

Een halve eeuw later huwt een kleinzoon van Michael Marres een kleindochter van Pierre Regout.

*

Dit is een samenvatting. Er is een volledig verslag in beide talen, Frans en Nederlands.

*

Michaël Jacobus Marres 1826-1898

Michaël (Den Hood) Marres
1826-1898

(Olieverfportret in Collectie Bonnefantenmuseum Maastricht)

Petrus Regout 1826-1878

Pierre Regout
1801-1878

(Olieverfportret in 1849 vervaardigd door J.H. Egenberger)


HOME

Politiek