Sphinx |
Het conflict Marres - Regout Maastricht 1864 - 1865* Hoe den Hoed Marres aan zijn naam kwam |
Valk |
Personages:Michaël Marres (1826-1898) is brouwer in De Valk op de Boschstraat te Maastricht, is in 1862 gekozen tot lid van de gemeenteraad. Vier jaar na dit conflict wordt hij wethouder van Maastricht, en van 1868 tot aan zijn overlijden in 1898, dus 30 jaar lang, zal hij dit blijven.
Petrus Regout (1808 - 1878) is grootindustrieel en oprichter van een aantal zeer succesrijke fabrieken, is oud gemeenteraads- en tweede kamerlid. Hij is confessioneel, conservatief, clericaal-katholiek, en weet zijn belangen zeer doeltreffend te behartigen. In de hoop op een adellijke titel is hij zeer koningsgezind. Zijn stem klinkt via de L'Ami de Limbourg, die in Luik wordt gedrukt. W.H. Pijls (1819 - 1903) is zeepzieder en groothandelaar, Hij wordt in 1861 burgemeester van Maastricht en is ook lid van de provinciale Staten van Limburg. Hij heeft als wethouder en later als burgemeester zeer doeltreffend de stadsfinanciën gesaneerd en is een voortreffelijk bestuurder. Hij is liberaal en als rationalist voorstander van openbaar godsdienstvrij onderwijs. Hij heeft zoals veel Maastrichtenaars affiniteit met België. Hij krijgt grote steun bij de enige Limburgse krant Le Courrier de la Meuse. Jos. Russel (1829-1888) is afkomstig van Sittard, hij is een schandaaljournalist. Na na zijn veroordeling wegens een persdelict vlucht hij later het land uit en hij sterft daar ook. (1). Bij de Courrier is hij weggewerkt. Hij start dan, gesteund door Petrus Regout, de in Luik uitgegeven krant L'Ami des Intérêts Limbourgeois die vanaf 1866 L'Ami de Limbourg heette. Hij wordt eens door Regout "mon secretaire intime" genoemd (2), tegen zijn vroegere broodheer Pijls schrijft hij een schotschrift. (3). Zijn zoon Joseph Russel was ook uitgever (4). AchtergrondIn 1865 werden in Nederland de stedelijke belastingen opgeheven en vervangen door een landelijk belastingsysteem. In de Gemeenteraad van Maastricht wordt over de uitwerking hiervan gedebatteerd. Het jonge raadslid Michaël Marres houdt hierover een verhandeling in de raadsvergadering van 5 december 1864. Hiervan verschijnt in de franstalige Maastrichtse krant Le Courier de la Meuse een samenvatting. Petrus Regout is het volstrekt niet met hem eens en valt hem aan. Hij doet de aanval niet zelf maar laat die doen door Russel in zijn zogenaamd onafhankelijk dagblad L'Ami de Limbourg. Russel doet dit niet alleen met argumenten maar ook met persoonlijke aantijgingen. Marres verdedigt zich in Le courier fel, waarop Regout hem in L'Ami beschuldigt van domheid. Hierop reageert Michaël Marres met een zeer fel artikel in Le courier waarin hij Russel honend de raad geeft om met de hoed in de hand bij zijn broodheer Regout salarisverhoging te vragen. Michaël Marres beschuldigt Petrus Regout er ook van dat hij alleen zijn eigen belang najaagt en verder beschuldigt hij hem van het uitbuiten van zijn arbeiders, met name van vrouwen en kinderen, en hij laakt de kinderarbeid in de fabrieken van Regout. Regout beschuldigt hierop Marres van opruiing van zijn arbeiders en dient een klacht in bij justitie met het verzoek Marres gevangen te laten zetten en lijfstraffen toe te laten dienen. * Hieronder volgt een samenvatting. Er is een volledig verslag deels in het Frans . * Samenvatting van het Conflict vertaald in het NederlandsHet conflict begint in de gemeenteraadsvergadering van Maastricht op 5 december 1864. Twaalf dagen later wordt het verslag daarvan gepubliceerd in Le Courrier de la Meuse. |
De krant citeert Michaël Marres die gezegd heeft dat hij tegenstander is van personele belasting omdat dit de woonkosten verhoogt maar voorstander is van handhaving van accijnsen omdat dit voor Maastricht als vestingstad aan de landsgrens beter is. Hij heeft ook gezegd dat men uit angst voor de kapitalisten het financiële systeem niet durft te veranderen. Michaël Marres zendt hierop een ingezonden brief met een correctie, die in de krant van 24 december verschijnt: Hij schrijft dat hij nog veel meer heeft gezegd, met name dat de stad Maastricht door de opheffing van de stedelijke accijnsen een verdubbeling zal krijgen van het bedrag aan personele belasting. Dat Maastricht een derde deel van de totale provinciale afdracht voor zijn rekening krijgt wat slecht is voor Maastrichtse economie en hij onderbouwt dit met een les economie. Hij schrijft verder dat ook hij geen voorstander is van handhaving van de accijnsen maar niet op deze manier. Hij denkt dat de regering door accijnsverlaging de buitenlandse handel hoopt te kunnen bevorderen. Tevens verzoekt hij het college om bij de regering voor Maastricht verlaging van de personele belasting te bepleiten wegens het grote aantal gastarbeiders die hier huisvesting zoeken. Dan komt er opeens een heftige kwaadaardige politieke aanval op Michaël Marres op de voorpagina van L'Ami des Intérêts Limbourgeois van 31 december 1864 onder de kop "Het financiële systeem van de heer Marres": Het blad begint zijn cynische tekst aldus: Onder de grote financiers die sinds de heer van Hall, die door de uitvinding van de geforceerde lening van 100 millioen roem verwierf, de financiële annalen van ons land tot op heden gesierd hebben zal niemand kunnen tippen aan de onzinnige moed en de buiten zijn oevers getreden zelfgenoegzaamheid van de nieuw geboren Staatsman die zijn financiële systeem voor deze stad op de 24e van deze maand bekend maakte. Het koene plan lezend, aanbevolen door de heer Michaël Marres, lid van de gemeenteraad en brouwer in deze stad, konden wij eerst onze ogen niet geloven, noch aan ons gezond verstand, omdat wij er bij oppervlakkige lezing tittel noch jota van snapten. Daarna hebben we onze hoge hoed en onze beste bril opgezet om het financiële systeem van de heer Marres beter te begrijpen en ons daarin in te werken. De krant gaat zo een tijd door en het blad beschuldigt Marres opnieuw de gewone man evenveel te willen laten betalen als de gezeten burger. Waarlijk, als we ons gemeenteraadslid moeten geloven, is het rechtvaardig dat een arme werkman evenveel accijns aan de gemeente betaald als de grote financier, de rijke industrieel of handelaar en de goed betaalde functionaris. Is het mogelijk dat een Maastrichtenaar iets dergelijks durft uit te kramen, midden in de winter, om in het gezicht te spugen van die armen, die lijden van de kou en de honger, en die dezelfde accijns moeten betalen voor een pond boter, bestemd voor het bereiden van hun schamel maal, als de heer Marres en nog rijkeren, die zwemmen in overvloed. Is het goed om het te wagen de publieke opinie van een hele stad te geselen, die zich voor de afschaffing van een belasting uitspreekt die zo schreeuwend drukkend onrechtvaardig en willekeurig is ?
En U, mijnheer Marres, doe niet aan politiek, maar brouw bier, dat is uw vak. Michaël Marres, diep verontwaardigd, antwoordt hierop met een ingezonden brief die op 14 januari 1865 in L'Ami wordt geplaatst. Mijnheer de Redacteur,
Na enige cynische hatelijkheden komt hij terzake en beschuldigt de redacteur ervan dat hij zich door Regout laat betalen (hetgeen later ook zo bleek te zijn). U spreekt de waarheid niet als U volhoudt dat ik tegen de opheffing van de gemeentelijke accijnzen ben. Het tegendeel is waar, Ik vraag juist opheffing van alle douanegrenzen; maar het lijkt wel alsof U me dat kwalijk neemt, omdat dit voor uw baas onvoordelig is. U maakt het uzelf wijs als U volhoudt dat ik voortzetting wens van belastingen op levensmiddelen. Vraag aan uw baas (met de hoed in de hand) dat hij de lonen verhoogt, Maar slijp geen wapen dat zich tegen hem zelf kan keren. De arbeiders weten wel degelijk door wie ze worden uitgebuit. Men zou U harde waarheden dienaangaande kunnen vertellen.
|
In L'Ami volgt de repliek van Russel: Een antwoord en enkele vragen aan de heer M. Marres. ... En nu vragen we aan iedereen, die de brief in de Keltische taal, zoals een van onze briefschrijvers dit noemde (de brief was in het Nederlands geschreven, B.M.), of wij inderdaad in ons artikel van de 31e december gezegd hebben dat de heer Marres de afschaffing van de stedelijke accijnzen niet wenste omdat zij door middel van de personele belasting verkregen zou worden. ?
Tien dagen later volgt in L'Ami van 24 januari het antwoord van Michaël Marres achter deze inleiding: De heer Marres zend ons de brief die men gaat lezen. We plaatsen haar zoals ze ons is gezonden zonder iets aan de spelling of de stijl te veranderen. We zullen de eer hebben hem in ons volgend nummer te beantwoorden. De aanval kan misdadig zijn, de verdediging is altijd gerechtvaardigd. .... U hebt me aangevallen, ik verdedigde me, en gebruik makend van dit recht geloof ik mijn plicht te doen. U hebt het gewild:
Dan Dient Petrus Regout op 1 februari een aanklacht in tegen Michaël Marres blijkens het volgende hoofdartikel in L'Ami van 2 februari: Vandaag is bij de officier van justitie de volgende aanklacht ingediend: Aan den Edelachtbaren Heer Officier van Justitie bij de Arrondissements Regtbank te Maastricht,
onder toezending van twee exemplaren van het dagblad L'Ami des Intérets Limbourgeois van den 14 en 31 januari j.l., heb ik de eer u mede te delen:
Op 4 februari 1865 staat opnieuw over de gehele voorpagina van L'Ami een aanval op Michaël Marres. Nog eens de heer Michaël Marres. Daar dit geen nieuwe feiten doch alleen, overigens zeer geestige, schimpscheuten betreft is dit hier weggelaten. Op dinsdag 14 februari opent L'Ami de voorpagina met de open brief die Petrus Regout aan de rechtbank zond, na zijn klacht bij het openbaar ministerie te hebben ingediend, om de Rechtbank zo behulpzaam te zijn om tot een passende veroordeling van Michaël Marres te geraken, en die vergezeld was van een omvangrijke 'Memorie'. Aan de Edel achtbare Heeren Voorzitter en Regters der Arrondissements Regtbank te Maastricht
MEMORIE Behorende bij de klacht van den Heer P. REGOUT tegen de Heer Michel MARRES.
Op de 18 februari blaast L'Ami de zaak nog eens op met een artikel op de voorpagina dat aldus begint: De stad Maastricht, het hertogdom Limburg, heel Nederland zijn in de greep van de klacht die door de heer Regout van die stad ingediend is tegen het gemeenteraadslid Michaël Marres. Dit stuk, evenals le memorie die het vergezelt zijn medegedeeld aan alle provinciehoven, alle tribunalen, aan de Hoge Raad, aan de universiteiten, aan de handelskamers, aan de commissarisssen van politie en aan alle notabelen van deze provincie.
Le Courrier de la Meuse komt nog diezelfde dag met de mededeling dat Procureur des Konings (Officier van Justitie) geen reden ziet om de heer Marres te vervolgen en de klacht terzijde heeft gelegd. Het blad begint het artikel aldus: Persdelict - Aanklacht wegens laster. De Heer Mich. Marres, brouwer, lid van de gemeenteraad van deze stad, is door een tweemaal per week te Luik verschijnend blad beschuldigd de mening uitgesproken te hebben dat "het rechtvaardig is dat een arme werkman hetzelfde bedrag aan aan gemeenteaccijnzen betaald als een grote financier, een rijke industrieel of handelaar, of de goed betaalde functionaris."
Al lange tijd misbruikt de heer P. Regout de persvrijheid. Dat is allereerst door zijn brochures waarin hij iedereen aanvalt die niet voor hem wil buigen of zijn eigenbelang wil dienen: noch ministers, nog de Staten-Generaal, noch het provincie- , noch het stadsbestuur, noch de gemeenteraad, noch enige andere functionaris worden gespaard voor zijn haatdragend gevoel te kort gedaan te worden. In zijn krantje geredigeerd door broodschrijvers lanceert hij verder driemaal per week zijn uitvallen naar achtenswaardige personen.
Wij denken, mijnheer Regout, dat de Justitie deze achterdeurtjes en slinkse streken heel wat strafbaarder vindt dan de volzinnen die het doel zijn van uw klacht van de heer Marres. We zien heel goed, mijnheer dat U zich onkwetsbaar acht wegens uw sociale positie en omdat U rijk bent. Maar weet wel dat hhet in deze eeuw geen nut meer heeft indruk te maken met die zwaar uitgesproken woorden om zich een uitzondering positie wringen voor de rechter. Als oud parlementslid bent U voor de wet gelijk aan al uw medeburgers. U doet er goed aan zich dit vaker te herinneren. Voorlopig is het nu wel genoeg voor wat betreft uw klacht tegen de heer Marres. Laten we eens bezien of U in uw Memoire zorgvuldig geweest bent in andere zaken.
In de loop van de volgende maanden verschijnt er in de kranten af en toe nog iets over deze zaak - zoals in die tijd in Maastricht gebruikelijk was - voor een groot deel in het Frans gesteld. N.B. 1. Per 1 januari 1870 waren er aan Regouts fabrieken 2007 arbeiders verbonden, waarvan 17,2 jonger dan 15 jaar en 5,1 % jonger dan 12 jaar (5). Om de kinderarbeid tegen te gaan is in 1874 de 'kinderwet van Houten' ingevoerd. Bij de Arbeidsenquête van 1887 bleek dat in de fabrieken van Regout nog weinig verbetering was opgetreden. Hoe ernstig de situatie was bleek uit de publikatie van de verslagen van de enquêtecommissie (6). N.B. 2. A.J.F. Maenen, oud vakbondsvoorzitter, van de KAB, de Katholieke Arbeiders Beweging, besteed in zijn proefschrift, dat een biografie is van Petrus Regout een aantal pagina's aan dit incident. Mede omdat hij het verslag van de vergadering van de gemeenteraad en de correctie daarop van Michaël Marres niet gelezen heeft, en hij de uitspraak van de rechtbank gemist heeft, bevat zijn verhaal kop noch staart, en trekt hij verkeerde conclusies, mede ook omdat hij alles in het voordeel van Regout tracht uit te leggen. Ook noemt hij de krant foutief "L'Ami de Limbourg" terwijl het "L'Ami des Intérêts Limbourgeois" moet zijn. Eerst het volgend jaar, in 1866, krijgt de krant deze naam. (7). Afloop De klacht wordt afgewezen.
|
* |
|
Twee jaar later vormen de burgemeester W. Pijls, de wethouder G. Franquinet en de industieëlen P. Regout en M. Marres met hun vieren een commissie, die in zeer korte tijd een gezamenlijk plan opstelt voor de uitbreidingsplannen van de stad. Een halve eeuw later huwt een kleinzoon van Michael Marres een kleindochter van Pierre Regout. |
|
* Dit is een samenvatting. Er is een volledig verslag in beide talen, Frans en Nederlands. * |
Michaël (Den Hood) Marres (Olieverfportret in Collectie Bonnefantenmuseum Maastricht) |
Pierre Regout (Olieverfportret in 1849 vervaardigd door J.H. Egenberger) |
|